
De winstverdeling van de Nationale Bank van België
Een onwaarschijnlijke evolutie …
Het EU-verdrag bepaalt dat Nationale Centrale Banken van het ESCB financieel onafhankelijk van hun respectievelijke Staten en/of van hun aandeelhouders moeten kunnen opereren.
Dit houdt in dat zij autonoom over voldoende financiële middelen moeten kunnen beschikken om de door het EU Verdrag en de ESCB-Statuten vereiste, met het ESCB verband houdende taken te vervullen, alsook de eigen nationale taken.
Alle Nationale Centrale Banken van het ESCB vervullen dezelfde taken “van algemeeen belang”, zoals deze bepaald werden in het Artikel 3 van het “Protocol betreffende de Statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank”:
3.1. Overeenkomstig artikel 127, lid 2, van het Verdrag zijn de via het ESCB uit te voeren fundamentele taken:
- het bepalen en ten uitvoer leggen van het monetair beleid van de Gemeenschap;
- het verrichten van valutamarktoperaties in overeenstemming met de bepalingen van artikel 111 van het Verdrag;
- het aanhouden en beheren van de officiële externe reserves van de lidstaten;
- het bevorderen van een goede werking van het betalingsverkeer.

(..) 14.3. De nationale centrale banken maken een integrerend deel uit van het ESCB en handelen in overeenstemming met de richtsnoeren en instructies van de ECB. De Raad van bestuur neemt de nodige maatregelen teneinde te verzekeren dat aan de richtsnoeren en instructies van de ECB wordt voldaan, en eist dat hem alle benodigde informatie wordt verstrekt. (..)
Statuten van de ECB – Artikel 14 – Nationale Centrale Banken:
Alle Nationale Centrale Banken maken volledig geïntegreerd deel uit van het ESCB, voeren samen allemaal dezelfde opdrachten (van algemeen belang) uit met hun eigen vermogens, en delen samen het emissierecht van de bankbiljetten in euro.

Overeenkomstig artikel 128, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie heeft de Raad van bestuur het alleenrecht machtiging te geven tot de uitgifte van eurobankbiljetten binnen de Unie. De ECB en de nationale centrale banken mogen bankbiljetten uitgeven. De door de ECB en de nationale centrale banken uitgegeven bankbiljetten zijn de enige bankbiljetten die binnen de Unie de hoedanigheid van wettig betaalmiddel hebben. De ECB eerbiedigt zoveel mogelijk de bestaande gebruiken inzake de uitgifte en het ontwerp van bankbiljetten.
Statuten van de ECB – Artikel 16 – Bankbiljetten
De Nationale Centrale Banken, zonder enig onderscheid, vervullen deze “opdrachten in het algemeen belang” NIET met werkingsmiddelen toebehorend aan de gemeenschap, doch WEL met het afgescheiden EIGEN VERMOGEN van de respectievelijke centrale banken zelf.
Een eigen vermogen welke toebehoort aan de centrale banken zelf, een vermogen waarover de uiteindelijke eigendomsrechten (volgens de bepalingen van de statuten) bij de aandeelhouders van de centrale banken liggen.
Vandaar dan ook het logische grote belang welke in het EU-verdrag werd gegeven aan de financiële onafhankelijkheid van elke Nationale Centrale Bank. Centrale banken moeten zelf kunnen beslissen via welke opdrachten, op welk moment (voor welke periode) en op welke manier uitgevoerd, het algemeen belang het beste zal worden gediend, en moeten hiertoe dan vermijden verplicht te moeten aankloppen bij een Parlement of een aandeelhouder (die om verschillende mogelijke redenen de noodzakelijke financiële inspanningen dan zou kunnen weigeren).
In de periodes dat het uitvoeren van de opdrachten (in het algemeen belang) resulteren in winsten, dan is het vanuit die winsten dat het eigen vermogen van de centrale bank verder passend kan worden uitgebouwd. Zodanig dat er voldoende sterke financiële buffers zijn om eventuele latere kosten en verliezen, eveneens het resultaat van diezelfde noodzakelijke opdrachten in het algemeen belang, door de centrale bank zelf kunnen worden gecompenseerd.

De Staat loopt geen directe risico’s op de monetaire programma’s (van de ECB). Wel geldt in het uiterste geval dat er op de Staat, als enig aandeelhouder van DNB, een beroep kan worden gedaan om het kapitaal van DNB aan te vullen.
De voornaamste risico’s die DNB en daarmee de Nederlandse overheid als aandeelhouder van DNB lopen als gevolg van de ECB-programma’s, zijn renterisico’s en kredietrisico’s. DNB loopt deze risico’s op de onderdelen van haar balans, zowel op de onderdelen van haar eigen beleggingsportefeuille als de eerdergenoemde onderdelen van het gezamenlijke monetaire beleid binnen het Eurosysteem.

De Nationale Centrale Banken van het ESCB voeren dus inderdaad allemaal diezelfde “opdrachten in het algemeen belang” uit, met inzet van hun afgescheiden eigen vermogen. Een vermogen welke zij in alle onafhankelijk verder kunnen uitbouwen door een deel van hun jaarwinsten niet uit te keren aan hun aandeelhouders, opdat hun eigen vermogen passend kan weerstaan aan latere eventuele verliezen.
Noch de Nederlandse noch de Belgische (soevereine) Staat lopen ook maar enig rechtstreeks risico verbonden aan die opdrachten die de centrale bank in het algemeen belang uitvoeren. Die risico’s op verliezen dragen de centrale banken zelf, en uiteindelijk hun aandeelhouders.
Door de aandeelhouders die het kapitaal hebben ingebracht, het verder hebben uitgebouwd (door winsten niet aan hen te laten uitkeren), en die de eigenaars zijn van de uiteindelijke vermogensrechten om over het eigen vermogen van de vennootschap te beschikken. En, zoals Klaas Knot heel duidelijk stelt:
“Indien nodig zal die aandeelhouder een deel van de winsten die eerder wel aan hem werden uitgekeerd, opnieuw in de vennootschap inbrengen mochten verliezen de bestaande buffers overtreffen.”
De communicatie vanwege Gouverneur Wünsch naar zijn aandeelhouders toe ontbreekt ook op dat vlak elke transparantie en essentiële duidelijkheid.

Daarbij heeft de Bank in 2016 haar reserveringsbeleid gewijzigd en
sindsdien jaarlijks 50 percent van haar winst gereserveerd. De reserves van de Bank fungeren immers als
financiële buffers bij verliezen.
Voorts blijkt uit voormelde analyse dat de raming van de financiële risico’s waaraan de Bank is blootgesteld het peil van de in het verleden aangelegde financiële buffers overschrijdt.
In dat kader wenst de Bank nogmaals te wijzen op haar taken als nationale centrale bank binnen het Eurosysteem dat als voornaamste opdracht heeft prijsstabiliteit te handhaven. De Bank neemt daarbij deel aan de implementatie van het monetair beleid dat centraal wordt bepaald door de Raad van Bestuur van de ECB. De uitoefening van deze taken van algemeen belang brengt financiële risico’s met zich die kunnen leiden tot verliezen.
Om dit doel (van financiële onafhankelijkheid) te bereiken maken de aandeelhouders van de NCB’s afspraken met de bestuurders van hun centrale bank omtrent de verhouding van de te reserveren en/of de uit te keren jaarwinsten.
Zij doen dit via aandeelhoudersovereenkomsten en/of leggen dit vast via de Statuten van de respectievelijke centrale bank. We maken geen volledige vergelijkende studie omtrent alle NCB’s, doch verwijzen en vergelijken enkel met De Nederlandsche Bank, omdat het bestuur van de Nationale Bank van België in haar eigen persberichten steeds zelf naar ons buurland refereert.

Bij De Nederlandsche Bank stelt zich geen enkel probleem:
Op basis van het Burgerlijk Wetboek, de Bankwet 1998, de statuten van de Bank en vastgelegde afspraken met de aandeelhouder mag de winst maar voor twee doelen gebruikt worden:
een toevoeging aan de reserves of een uitkering aan de aandeelhouder.
Een andere bestemming is onmogelijk, en de Rekenkamer kijkt hierop toe.
Het bestuur van De Nederlandsche Bank bepaalt vooraf welk deel van de jaarwinsten wordt aangewend om voorzieningen aan te leggen, als indekking van diverse risico’s. Wat overblijft is de “te bestemmen jaarwinst” en die wordt volgens eerder gemaakte afspraken met de aandeelhouder bestemd: naar de reserves ofwel uit te keren, wat uitsluitend kan aan de aandeelhouder.
De “gemaakte afspraak” is het resultaat van een grondig studiewerk, gezamenlijk uitgevoerd door een werkgroep van bestuurders van DNB en de aandeelhouder, en waarvan een “eindrapport kapitaalbeleid DNB” in totale transparantie wordt gepubliceerd en besproken in het Parlement.
Deze werkwijze is een uitwerking van de Statutaire bepaling die stelt dat “de jaarwinsten van DNB ter beschikking staan van de Algemene Vergadering der aandeelhouders.“

Merk op hoe de relatie tussen deze Nationale Centrale Bank en haar eigenaar is geregeld, hoe de uiteindelijke eigendomsrechten (over de jaarwinsten en het vermogen van de centrale bank) zijn bepaald, en vooral ook: op welke manier bepaalde essentiële aspecten zoals daar zijn het bijpassen van kapitaal in geval van verliezen) zijn geregeld.

De Nationale Bank van België is echter “een centrale bank met een bijzondere kapitaalstructuur” en “een bijzonder sui generis rechtskader” …
Het Artikel 4 van de eigen Statuten laat eigenlijk geen enkele ruimte voor enige andere interpretatie:
“Elk aandeel geeft recht op een evenredig en gelijk deel in de eigendom van het maatschappelijk vermogen en in de verdeling van de winsten.”
Net zoals elke andere Nationale Centrale Bank van het ESCB is ook de Nationale Bank van België geëvolueerd van oorspronkelijk een pure emissiebank naar wat men nu omschrijft als “moderne centrale banken” met een uitgebreid takenpakket en opdrachten in het algemeen belang. Daar waar vroeger alle opdrachten van de NBB werden gefinancierd uitsluitend met haar bankbiljettenomloop, is dit nu allerminst nog het geval. De bankbiljettenomloop betekent inderdaad een moeilijk betwistbaar voordeel voor een centrale bank, gezien zij dank zij het door de Soevereine Staat aan haar verleende emissierecht kan beschikken over wat gratis (en quasi renterisicoloze) werkmiddelen zijn. In het totale vermogen van de centrale bank blijven de uitgegeven bankbiljetten echter niets anders dan eigen schulden, waarover inderdaad geen rente wordt betaald en waarmee inkomsten kunnen worden gegenereerd, doch waarvoor de centrale bank zelf instaat voor de terugbetaling ervan.

Wanneer een Staat alle aandelen heeft verworven van de centrale bank, en op die manier dus automatisch ook alle uiteindelijke vermogensrechten over alle jaarwinsten en het afgescheiden eigen vermogen van die centrale bank bezit (zoals dat bv. in Nederland het geval is), dan stellen er zich weinig problemen.
Wanneer de Belgische Staat echter slechts 50 % van de aandelen van de Nationale Bank van België bezit, en zich toch het voordeel en de opbrengsten van het verleende emissieprivilegie wil toekennen, dan blijkt het noodzakelijk te zijn geweest om “de bijzondere relatie en de belangen van de Belgische Staat” bij de winstverdeling van de NBB te “laten respecteren“.
De winsten verkregen via het emissieprivilegie van bankbiljetten noemt men “de seigneuriage”.

Uitsluitend die inkomsten die een centrale bank kan verwerven uit de beleggingen die de tegenpost uitmaken van haar bankbiljettenomloop, wordt “de seigneuriage” genoemd.
Er is dus een werkelijk fundamenteel verschil tussen de globale jaarwinsten van een centrale bank en “de seigneuriage” van de centrale bank …

Vanaf de oprichting van de Nationale Bank van België (1850) tot in 2009 werd “de seigneuriage” effectief verdeeld tussen de centrale bank en de Belgische Soevereine Staat. Omwille van gewijzigde omstandigheden achtte de Belgische Wetgever het nodig een “nieuwe financiële verdeelsleutel” voor de seigneuriage in te voeren.

Omdat de financiële onafhankelijkheid van een Nationale Centrale Bank van het grootste belang is, en omdat de jaarwinsten van de Nationale Bank van België structureel steeds belangrijker en zelfs “excessief” dreigen te worden, wordt in 2009 de 3%-regel opgeheven en wordt het Artikel 32 in de Organieke Wet van de Nationale Bank van België ingevoerd.
Omdat excessieve jaarwinsten schadelijk zijn voor de financiële onafhankelijkheid?

De Wetgever had hiermee als beweerde enige bedoeling “een onafhankelijke Regentenraad in staat te stellen om de soevereine Belgische Staat een correcte vergoeding voor de seigneuriage te verzekeren, en daarbij de financiële onafhankelijkheid van de NBB te garanderen”.
Een aangepast Artikel 32 was vanaf het boekjaar 2009 de “nieuwe financiële verdeelsleutel” om dit doel te realiseren …

De “seigneuriage-inkomsten” verkregen via het investeren van de eigen bankbiljettenomloop, en dus fundamenteel verschillend van alle overige inkomsten welke de Nationale Bank van België kan verwerven via het beleggen van haar overige (eigen en vreemd) vermogen, wordt vanaf 1 januari 2002 verdiend door het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) (en volgens de kapitaalsleutel in de ECB verdeeld over alle NCB’s).

Niemand beter dan de Belgische Wetgever zelf kan het duidelijk stellen wat de bedoeling was van het schrappen van het Artikel 29 en de aanpassing van het Artikel 32 van de Organieke Wet.
Daar waar de toelichtingen bij de wet nogal wat andere interpretaties hadden mogelijk gemaakt, dan werd de “ratio legis” na een procedure en de aftoetsing voor het Grondwettelijk Hof (in 2010) onbetwistbaar duidelijk gemaakt.

Vanaf het boekjaar 2009 kan een verondersteld onafhankelijke Regentenraad de jaarwinsten van de Nationale Bank van België dus bestemmen, daarbij gebruik makend van de ontoelaatbare vrijheden en mogelijkheden van het Artikel 32 van de Organieke Wet.
Vooral als gevolg van een totaal gebrek aan transparantie kon de Regentenraad jaarlijks honderden miljoenen euro’s winsten als de verondersteld “correcte vergoeding voor het emissierecht” aan de Belgische Soevereine Staat blijven overmaken: het surplus van haar seigneuriage. In 2016 wordt alles echter duidelijk …

De “seigneuriage van het ESCB” werd bepaald in het Verdrag, zowel de Ministerraad als het Grondwettelijk Hof hebben bevestigd dat de Belgische Soevereine Staat in redelijkheid uitsluitend op “het surplus van deze seigneuriage” aanspraak kan maken.
De Regentenraad legt “op sui generis wijze”, totaal willekeurig en zonder enige transparantie, de methode naast zich welke elke NCB van het ESCB volgt om de seigneuriage te bepalen en (eventueel) te verdelen.
De factuur van de Regentenraad voor de vennootschap en haar eigenaars is enorm.

Bij verschillende gelegenheden en op alle mogelijke manieren werden zowel de Gouverneur als de Regentenraad, alsook de Minister van Financiën en onze verkozen vertegenwoordigers van het volk en de partijvoorzitters gewezen op deze problematiek. En op de belangrijke gevolgen en risico’s verbonden aan het Artikel 32, en de manier waarop de Regentenraad deze meent te mogen invullen.
Ondertussen is het gebleken dat de Regentenraad, met medeweten (en dus ook met de goedkeuring) van de Minister van Financiën, de “ratio legis” van de wet (waarin uitzonderlijke voorwaarden werden gesteld, bevestigd door de Raad van State en het Grondwettelijk Hof), vanaf 2009 gewoon naast zich heeft gelegd.

De ” ratio legis “ van het Artikel 32 van de Organieke Wet, zoals de Regentenraad deze beweert te mogen interpreteren en … de werkelijke bedoeling vanwege de Belgische Wetgever.

Wanneer het onbetwistbaar vastligt dat de uiteindelijke vermogensrechten over het eigen vermogen (en dus ook de jaarwinsten) van de Nationale Bank van België toebehoren aan de aandeelhouders van de centrale bank,
en dat de Nationale Bank van België ALLE opdrachten, ook die in het beweerde openbaar belang, uitoefent NIET met het vermogen van de gemeenschap doch WEL met het afgescheiden vermogen van de centrale bank (waarover alle rechten liggen bij de aandeelhouders): WAT kunnen dan de redelijke financiële belangen zijn van een Belgische Soevereine Staat?

De seigneuriage behoort toe aan de gemeenschap of collectiviteit van burgers. Zij wordt immers door de centrale bank gegenereerd dankzij een door de Staat verleend voorrecht dat als een essentieel bestanddeel van de staatssoevereiniteit wordt beschouwd. De Belgische Soevereine Staat is “de houder van de seigneuriage”, en daarom kan het, in redelijkheid, worden verantwoord dat de Wetgever bij de winstverdeling van de Nationale Bank van België “een bijzonder relatie centrale bank – de Belgische Soevereine Staat” erkent.
In elke relatie zijn transparantie en goede afspraken van essentieel belang, en in dat opzicht is het track-record van de Regentenraad en de Belgische Staat allerminst een goed voorbeeld …
De Belgische Wetgevende meerderheidsaandeelhouder van de Nationale Bank van België heeft voor bepaalde van haar problemen bij de winstverdeling van de centrale bank een uitweg gezocht in de opsplitsing van haar positie. Er werd een unieke “relatie centrale bank – soevereine Belgische Staat” en “relatie centrale bank – aandeelhouders van de centrale bank (waaronder voor 50% de Belgische Staat)” gecreëerd.
Voor de hoogste gerechtelijke instanties van ons land, het Grondwettelijk Hof en recent ook de Raad van State, werden duidelijke standpunten en beloftes vooropgesteld en verdedigd om dit alles goedgekeurd te krijgen. De bijkomende relatie (centrale bank – soevereine Staat) zou uitsluitend de eerlijke vergoeding voor het verleende emissierecht (het surplus van de seigneuriage) aan de bestaande relatie tussen de centrale bank en haar aandeelhouders mogen onttrekken. Daarenboven werd het verschil tussen beide relaties en het respect voor het verschil tussen seigneuriage en de vergoeding voor het kapitaal, als FUNDAMENTEEL vooropgesteld!
Het aanhouden van meerdere relaties en het ontbreken van het noodzakelijke respect voor de sedert haar oprichting bestaande partner is voor de Nationale Bank van België eens te meer werkelijk problematisch gebleken, en maakt dringende ingrepen noodzakelijk.

Nadat de Raad van State zich wegens een gebrek aan rechtsmacht onbevoegd had verklaard, werd een gerechtelijke procedure voor de Nederlandstalige Rechtbank van Brussel gestart.
In volgend document werd onze argumentatie hernomen, zoals ze zal worden hernomen voor zowel de rechtbank als het Parlement.
Het document maakt duidelijk op welke manier de Regentenraad en de Minister van Financiën omgegaan zijn met het Grondwettelijk Hof, de privé aandeelhouders van de NBB en het Parlement. Al moet deze laatste enkel bij zich zelf ten rade gaan …

De gewijzigde monetaire omstandigheden hebben, zoals reeds meerdere jaren verwacht, belangrijke financiële gevolgen voor het vermogen van de Nationale Bank van België. En dus vooral ook voor haar 50% privé aandeelhouders.
Na twee werkelijk dramatische en zwaar ontoereikende marktcommuniqués vanwege het bestuur van de vennootschap richten wij ons, naast onze verkozen volksvertegenwoordigers en het gerecht, ook rechtstreeks tot het verantwoordelijk bestuursorgaan en de toezichthouder FSMA. Gemaakte fouten kunnen en moeten dringend worden hersteld, teneinde verdere schade voor duizenden weerloze kleine beleggers te vermijden.

Het Artikel 32 betreft absoluut foute en gevaarlijke wetgeving. Net zoals een belangrijk deel van de hele Organieke Wet en het “bijzondere sui generis rechtskader” van de Nationale Bank van België houdt het een totale rechtsonzekerheid in voor alle betrokken partijen, naast zoveel meer gebreken en gevaren. Het hele rechtskader is toe aan een dringende en grondige herziening vanwege de Wetgever.