De seigneuriage van het ESCB

Dit uniek wezenskenmerk van een centrale bank, seigneuriage-inkomsten gegenereerd door een niet-vergoed passief onder de vorm van uitgegeven bankbiljetten, fundamenteel onderscheiden van de inbreng in kapitaal en de inkomsten die hierdoor worden gegenereerd, wordt duidelijk weerspiegeld in de jaarrekening van de NBB. De eerste passiefpost betreft de bankbiljetten in omloop en niet het kapitaal. (…)“

“ Sinds de invoering van de eurobankbiljetten op 1 januari 2002 heeft de NBB op de passiefzijde van haar balans eurobankbiljetten. De eurobankbiljetten op het passief van de NBB – die wettelijke betaalkracht hebben in de ganse eurozone – stemmen niet noodzakelijk meer overeen met de door de NBB zelf in omloop gebrachte bankbiljetten. (…)

Aldus ontvangt de NBB, sinds 1 januari 2002, de seigneuriage-inkomsten die worden gegenereerd door het aandeel van België (bepaald in functie van de Belgische bevolking en het Belgisch BBP) in de totale eurobankbiljetten-uitgifte van het Eurosysteem.

(Procedure Grondwettelijk Hof) – Memorie Ministerraad 08/01/2010 – nr. 19 (pagina 16)

Artikel 32 van de wet van 22 februari 1998 dat bepaalt hoe – in afwijking van het gemeen vennootschapsrecht – de jaarlijkse winsten worden verdeeld, beoogt de vorming van de reserves van de NBB evenals de zogenaamde “seigneuriage” te waarborgen, dit is het aandeel van de Staat (dit is het saldo bedoeld in punt 4°) in de inkomsten die de NBB verwerft als centrale bank die het emissiemonopolie over de uitgifte van bankbiljetten heeft.

Dat emissieprivilegie wordt thans uitgeoefend binnen het ESCB, waarvan de NBB integrerend deel uitmaakt, waarbij het aandeel van elke nationale bank in de inkomsten van dat stelsel wordt bepaald in verhouding tot het bevolkingsaantal en het bruto nationaal product van elk van de betrokken Staten.

(Grondwettelijk Hof – B.3.3.1 (pagina 16)

In de veronderstelling dat (…), dient te worden opgemerkt dat de wetgever te dezen een oogmerk van algemeen belang nastreeft dat erin bestaat de “seigneuriage”- inkomsten van de Belgische Staat in verhouding tot het emissieprivilege van de NBB binnen het ESCB te waarborgen en dat (..)

(Grondwettelijk Hof – B.23 (pagina 29-30)

De bijzondere positie van de Belgische Staat als houder van de ‘seigneuriage’ vormt een objectief criterium dat in redelijkheid verantwoordt dat de wetgever specifieke maatregelen neemt om de inning van die vergoeding voor het emissierecht te waarborgen.

Die maatregelen moeten natuurlijk wel redelijk zijn.

A.Vandoolaeghe, “De Nationale Bank van België en de verhouding tussen aandeelhouders en soevereine Staat” TBH2012 – Pagina 73

Overal ter wereld bestaan er derhalve regels voor de verdeling van de seigneuriage tussen de centrale bank en de Staat. Krachtens die regels gaat een gedeelte van de seigneuriage naar de centrale bank om haar kosten (inclusief het aanleggen van reserves en, desgevallend, de vergoeding van haar kapitaal) te dekken. Het resterend gedeelte gaat naar de Staat.

Het gaat er hierbij essentieel om te verzekeren dat het surplus van de seigneuriage-inkomsten terugvloeit naar de Staat, en doorheen de Staat, naar de gehele bevolking.

(Grondwettelijk Hof) – Memorie Ministerraad 08/01/2010  – nr. 16 (pagina’s 15-16)

De bestreden artikelen 2 en 3 van de wet van 3 april 2009, zoals hiervoor uiteengezet, doen niet op discriminerende wijze afbreuk aan de gewettigde verwachtingen van

de gewone aandeelhouders van de NBB, die niet in redelijkheid aanspraak kunnen maken op de “seigneuriage”-inkomsten van de Belgische Staat.

Grondwettelijk Hof – 23 juni 2010 , nr. 74/2010 – B.11 (pagina 24)

Zonder afbreuk te doen aan het fundamentele onderscheid tussen de seigneuriage (de relatie centrale bank – soevereine Staat) en de vergoeding van het kapitaal (relatie Nationale Bank -aandeelhouders, inclusief, sinds 1948, de Staat), kan dan ook worden bevestigd dat het adequate karakter van de voorgestelde regeling voldoende is gegarandeerd (…)

De memorie van Toelichting – DOC 52 . 1793/01 (pagina 7)

Het Grondwettelijk Hof heeft het fundamentele onderscheid tussen enerzijds de seigneuriage (toebehorend aan de Belgische Soevereine Staat, als houder van de seigneuriage) en anderzijds alle andere inkomsten van de Nationale Bank van België bevestigd, alsook dat de Wetgever tot enige doel had uitsluitend die seigneuriage te waarborgen. Zowel de Belgische Staat als de aandeelhouders moeten respect tonen voor het fundamentele onderscheid tussen beide vergoedingen, en alle redelijkheid opbrengen om geen aanspraak te willen maken op die vergoedingen die aan de andere partij toekomen.

De bepalingen van het Artikel 32 van de Organieke Wet strekken er dus toe te waarborgen dat:

  • de Belgische Staat uitsluitend “het surplus van de seigneuriage” kan ontvangen,
  • een surplus van seigneuriage dat verdiend en verdeeld wordt door het ESCB, waarbij het aandeel van de Belgische Soevereine Staat beperkt moet worden tot “de verhouding van het emissie-privilege van de NBB binnen het ESCB”.

En dus hoort het tot de verantwoordelijke opdracht van een onafhankelijke Regentenraad, als orgaan van de vennootschap die de winstbestemming regelt, om rekening te houden met de financiële belangen van zowel de vennootschap en haar aandeelhouders als van de Belgische Soevereine Staat, om haar aandeel in de seigneuriage van het ESCB op een correcte en evenwichtige wijze en in alle redelijkheid te verdelen. Met alle respect voor de bepalingen van het Artikel 4 van de eigen Statuten, met respect voor de “ratio legis” van de Wetgever, met respect voor de aftoetsing en beoordeling door het Grondwettelijk Hof.