DE ONBESCHIKBARE RESERVEREKENING

Het Artikel 30 van de Organieke Wet:
  • De meerwaarde die door de Bank wordt gerealiseerd naar aanleiding van arbitragetransacties van activa in goud tegen andere externe reservebestanddelen wordt geboekt op een bijzondere onbeschikbare reserverekening.
  • Zij is vrijgesteld van alle belasting.
  • Ingeval evenwel sommige externe reservebestanddelen worden gearbitrageerd tegen goud, wordt het verschil tussen de aanschafprijs van dat goud en de gemiddelde verkrijgingsprijs van de bestaande goudvoorraad in mindering gebracht van het bedrag van die bijzondere rekening.
  • De netto-opbrengst van de activa die de tegenpost vormen van de in het eerste lid bedoelde meerwaarde, wordt aan de Staat toegekend.
  • De externe reservebestanddelen, verworven ten gevolge van de in het eerste lid bedoelde transacties, zijn gedekt door de Staatsgarantie bedoeld in artikel 9, tweede lid, van deze wet.
  • De regels voor de toepassing van de in de vorenstaande alinea’s opgenomen bepalingen worden vastgesteld bij overeenkomsten die tussen de Staat en de Bank zullen worden gesloten. Deze overeenkomsten worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
  • UITSLUITEND in die gevallen waarbij de Nationale Bank van België een deel van haar eigen goudvoorraad arbitreert naar andere activa welke als componenten van haar officiële externe reserve-activa kunnen worden beschouwd,
  • en via deze transacties effectief meerwaarden realiseert,
  • ALLEEN DAN is het Artikel 30 van haar Organieke Wet van toepassing,
  • en dan moeten deze meerwaarden verplicht worden geboekt in deze inderdaad bijzondere “onbeschikbare reserverekening“,
  • het bestuur brengt deze reserverekening op haar balans tot uiting onder de balansrubriek “10.3 Overige passiva – Diversen – Onbeschikbare reserve meerwaarde op goud“,
  • Deze balansrubriek maakt (onterecht en foutief) deel uit van het vreemd vermogen van de vennootschap.

Verdere informatie omtrent deze reserverekening:

  1. Deze “onbeschikbare reserverekening” is een functionele reserverekening toe te rekenen tot het eigen vermogen,
    gezien het feit dat:
    • wanneer de Nationale Bank van België officiële externe reserve-activa arbitreert naar goud, en dit goud verwerft tegen een hogere goudkoers dan de historische gemiddelde verkrijgingsprijs van haar bestaande goudvoorraad, dan mag zij dit verschil in waarde afboeken van het beschikbare saldo van die “onbeschikbare reserverekening”,
    • mocht de Nationale Bank van België minderwaarden realiseren op haar goudvoorraad, dan wordt de volgende regelgeving toegepast:
      • In een eerste stap worden die minderwaarden gecompenseerd met tegoeden op de onbeschikbare reserverekening,
      • Voor zover deze compensatie ontoereikend is, wordt de minwaarde in compensatie gebracht met de positieve resultaten van het lopende jaar, zo deze er zijn,
      • In de mate de minwaarde het positieve resultaat van de werking van de NBB van het lopend jaar overschrijden, zal deze verrekening gebeuren met het eigen vermogen van NBB (dus het uiteindelijke vermogen van alle aandeelhouders).
  2. De restanten van foute ingrepen vanwege de Belgische Wetgever (het vroegere Artikel 20bis):
    • het saldo van meerwaarden op de eigen goudvoorraad, gerealiseerd via arbitragetransacties en geboekt in deze onbeschikbare reserverekening, hoort onbetwistbaar toe tot het eigen vermogen van de vennootschap,
    • het bestuur van de Nationale Bank van België erkent dit,
    • dat de verdere opbrengsten van de activa, die de tegenpost uitmaken van dit eigen vermogen, niet toe te rekenen zijn tot het eigen vermogen maar integendeel dienen overgemaakt aan de Belgische Staat is een anomalie (en een feitelijke onteigening),
    • op de (niet geoormerkte) officiële externe reserve-activa die de tegenpost uitmaken van het saldo van deze reserverekening zou een Staatsgarantie gelden.

Een reserverekening,
te beschouwen als een beschikbare of een onbeschikbare reserve,
kan enkel zijn plaats vinden in het eigen vermogen van de vennootschap.

Reserves zijn immers gerealiseerde winsten van de onderneming die niet uitgekeerd worden met het oog op de aanwending daarvan als bron van het eigen vermogen van de onderneming. “
Bron: K. Van Hulle, N. Lybaert, JP Maes, “Handboek boekhoud- en jaarrekeningenrecht”, 2010 p. 457

Onbeschikbare reserves zijn aangelegd uit de uitkeerbare winst en “onbeschikbaar” verklaard door een beslissing van de algemene vergadering, de statuten of wettelijke bepalingen.
De kwalificatie onbeschikbaar betekent dat de algemene vergadering er niet bij gewone meerderheid kan over beschikken (vb Statutaire onbeschikbare reserve, reserve tot aflossing van het kapitaal, overschot op de kapitaalvermindering tot dekking van een voorzienbaar verlies). “
Bron: C. Chevalier, Vademecum Vennootschapsbelasting, Larcier, Brussel, p 943

Onbeschikbare reserves zijn, net zoals de beschikbare reserves, opgebouwd uit het eigen vermogen van een vennootschap. Het enige verschil met beschikbare reserves is dat de aandeelhouders enkel mits bijzondere meerderheid over de onbeschikbare reserves kunnen beschikken.

De oorsprong van “de bijzondere onbeschikbare reserverekening”:

Zoals overal ter wereld hebben we ook in België, sedert de oprichting van de NBB, nagenoeg altijd een monetair stelsel gekend van nationale valuta’s die in goud converteerbaar waren (of waarvan de “externe waarde” werd bepaald in verhouding tot het goud).

In een dergelijk stelsel was de goudprijs, uitgedrukt in de nationale munteenheid (onze belgische frank) constant.

De goudprijs werd enkel gewijzigd naar aanleiding van een bij wet doorgevoerde DEVALUATIE of REVALUATIE.
De goudtransacties van een centrale bank gaven geen aanleiding tot de realisatie van meer- of minwaarden
.

Een devaluatie werd beslist door tussenkomst van de Wetgever. Alleen een devaluatie gaf aanleiding tot een boekhoudkundige meerwaarde op de goudvoorraad van een centrale bank.

En bij elke beslissing tot een devaluatie legde die Wetgever de Nationale Bank van België op om … die meerwaarde daadwerkelijk in de Belgische Schatkist te storten!

Voorgaande is gewoon onderdeel van onze monetaire geschiedenis. Zoals zij uitvoerig, in detail en onweerlegbaar is beschreven. En: wat het herschrijven ervan zo moeilijk maakt.

Bretton Woods: het goud verdwijnt als sleutelelement van het internationaal geldstelsel, de goudvoorraad wordt een vrij verhandelbaar eigen actief van de Nationale Bank.

De verplichting van de gouddekking van de bankbiljetten wordt afgeschaft, hun converteerbaarheid in goud verdwijnt,

Alle centrale banken, en dus ook de Nationale Bank van België, beschikken vanaf dat moment over enorme ongerealiseerde meerwaarden op hun goudvoorraden. Wanneer zij deze eigen activa zouden arbitreren (naar andere officiële externe reserve-activa, of andere) zouden zij deze enorme meerwaarden realiseren en zouden deze in aanmerking komen voor uitkering aan de eigenaars van de centrale banken. Op die manier bestond de mogelijkheid dat de centrale bank met een (te vermijden) tekort aan werkmiddelen zou worden geconfronteerd.

  • In ons land heerste bijgevolg een wetgevende gewoonte volgens welke de meerwaarden op de goudvoorraad van de Bank de Belgische Staat toekomen.
  • Het verdwijnen van een op goudpariteiten gestoeld internationaal monetair stelsel heeft ertoe geleid dat de prijs van het goud, zoals die van koopwaar, is gaan schommelen afhankelijk van de marktomstandigheden. Een aangepaste wettelijke regeling voor de door de Bank bij goudtransacties gerealiseerde waardeverschillen was derhalve noodzakelijk. “

Vrij vertaald dus:

Het was de Belgische (Wetgevende) Staat die vroeger verantwoordelijk was voor het monetair beleid.

En die Belgische Staat was het gewoon geraakt om zich via Wetgeving telkens opnieuw de meerwaarden op de goudvoorraad van de Bank toe te eigenen. Het kan dan voor niemand enig verschil uitmaken wanneer we deze “goede gewoonte” voor eens en voor altijd verankeren .. in een wet?
Het Artikel 20bis dus …

Met een dergelijke “kritische ingesteldheid” zijn de toenmalige verantwoordelijken van onze centrale bank akkoord gegaan om in 1989 de Organieke Wet te laten aanpassen:

de invoering van het Artikel 20bis

  • De meerwaarde die door de Bank wordt gerealiseerd naar aanleiding van arbitragetransacties van activa in goud tegen andere externe reservebestanddelen wordt geboekt op een bijzondere onbeschikbare reserverekening. Zij is vrijgesteld van alle belasting.
  • In geval evenwel sommige externe reservebestanddelen worden gearbitrageerd tegen goud, wordt het verschil tussen de verkrijgingsprijs van dat goud en de gemiddelde verkrijgingsprijs van de bestaande goudvoorraad in mindering gebracht van het bedrag van die bijzondere rekening.
  • De netto-opbrengst van de activa die de tegenpost vormen van de in het eerste lid bedoelde meerwaarde wordt aan de Staat toegekend.
  • Bij vereffening van de Bank wordt het saldo van de bijzondere reserverekening, bedoeld in het eerste lid, toegekend aan de Staat.

In de tekst (van de uiteenzetting door de Gouverneur) werden de naar inhoud belangrijkste passages in fluogeel gemarkeerd, om toch zeker de aandacht te vestigen op:

  • de NBB is en blijft de eigenaar (in de juridische betekenis van dit begrip) van de externe reserves van het land, en heeft de opdracht deze reserves te beheren”,
  • “.. De meerwaarde die de Bank bij arbitragetransacties van goud tegen deviezen zou realiseren, zal bijgevolg geen aanleiding mogen geven tot vermogensoverdrachten ten laste van de Bank ..”.

Maar vooral toch ook:

  • ” De wijzigingen in de Organieke Wet van de Bank zijn door de Regering in nauw overleg met De Bank voorbereid en uitgewerkt. “
  • ” Het betreft geen grondige herziening. “
  • De rechtmatige belangen van de particuliere aandeelhouders van De Bank werden volkomen gerespecteerd.

De “onbeschikbare reserverekening” werd door de Wetgever ingevoerd via een aanpassing van de Organieke Wet in 1989. Wijzigingen in het internationaal muntstelsel lagen aan de basis van deze ingreep, waardoor er ook in andere landen aanpassingen werden doorgevoerd.
Daarnaast waren er ongetwijfeld “bijzondere omstandigheden” die hebben gemaakt dat het bestuur van de Nationale Bank van België de voorwaarden, verbonden aan het invoeren van de “onbeschikbare reserverekening” heeft aanvaard en haar particuliere aandeelhouders heeft voorgehouden dat “hun rechtmatige belangen volkomen werden gerespecteerd:

Vaststellingen, en waarschijnlijk toch logische vragen:

  • bij de aanvaarding voor het invoeren van het Artikel 20bis in de Organieke Wet wordt ook de “tijdelijke levensduur” van de vennootschap opgeheven,
  • op welke manier hebben de Wetgevers in de ons omringende landen aan dezelfde problematiek verholpen?

Voor wat, hoort wat?

Tot op het moment van de invoering van het Artikel 20bis had de vennootschap NBB een beperkte levensduur: voor elke vervaldag moest het bestuur telkens weer bij de Wetgever aankloppen met de vraag om die levensduur te willen verlengen.

In 1989, bij dezelfde aanpassing van de Organieke Wet, werden deze beperkingen in levensduur opgeheven en kan de NBB voortaan voor onbeperkte duur verder werken.

De particuliere aandeelhouders hebben hiervoor een werkelijk heel dure prijs betaald …

De toenmalige Gouverneur van de Nationale Bank van België, Alfons Verplaetse, heeft de particuliere aandeelhouders verzekerd dat “hun rechtmatige belangen” als eigenaars van de vennootschap volkomen werden gerespecteerd.

De simpele vergelijking met ons buurland en de manier waarop de Nederlandse Wetgever de Statuten van De Nederlandsche Bank heeft aangepast, moeten ons echter van het tegendeel overtuigen.

Wanneer de Nationale Bank van België moet toetreden tot het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) stellen er zich problemen, en moet de Organieke Wet in 1998 worden aangepast:

Het Artikel 20bis wordt geschrapt,
en vervangen door het actuele ARTIKEL 30.

Het Artikel 20bis blijft behouden tot het moment van oprichting van het ESCB, waardoor opnieuw voorbereidend wetgevend werk nodig is en de Organieke Wet in 1998 opnieuw dient te worden aangepast.
Hiertoe werd de bestaande Organieke Wet door de toenmalige regering te goedkeuring ingestuurd. Dus MET de integrale tekst van het Artikel 20bis. We stellen echter vast dat in het voorstel alle bepalingen van het toenmalige Artikel 20bis nagenoeg integraal werden behouden, met als enige uitzondering:

De clausule welke (bij vereffening van de vennootschap) de bestemming (en het eigendomsrecht) regelde van de “onbeschikbare reserverekening” … werd opgeheven!

De regels om bepaalde bepalingen uit het Artikel 30 uit te voeren, zouden worden vastgelegd in “overeenkomsten tussen de Staat en de NBB”, welke verplicht dienden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

Deze overeenkomst (van 30 juni 2005) maakt geen enkele melding, herneemt op geen enkele manier de eerdere bestemming welke aan de onbeschikbare reserverekening sedert 1989 werd gegeven.
In alle stilte werd dus de bepaling geschrapt dat de gerealiseerde meerwaarden op de goudvoorraad, geboekt in een onbeschikbare reserverekening van de NBB, bij vereffening van de Nationale Bank aan de Belgische Staat toekomen.

De logische vragen bij dit alles:

  • Waarom moest dit Artikel 20bis worden geschrapt?
  • Om het – bij dezelfde gelegenheid – nagenoeg integraal te hernemen in een Artikel 30?
  • Immers: werd dit Artikel 20bis (in 1989) niet in nauwe samenwerking tussen de Wetgever en onze centrale bankiers ingevoerd?
    Deze mensen moeten toch overtuigd zijn geweest dat alles correct, rechtvaardig en sluitend werd uitgewerkt?
  • Gezien het ingediende voorstel: waarom heeft de ECB aangedrongen op de schrapping van het Artikel 20bis?
  • Waarom valt er in de hele bespreking omtrent deze Wetgevende ingreep GEEN ENKEL woord te noteren omtrent de argumentering voor deze uiteindelijke schrapping en vervanging?
  • En waarom werd de eerste overeenkomst tussen de Staat en de Bank pas op 30 juni 2005 opgemaakt en gebpubliceerd in het Belgisch Staatsblad? Nagenoeg 7 jaren na invoering van de Wet?

De gevolgen van deze wettelijke ingrepen:

Deze (gecoördineerde) ingrepen van de Wetgever (in samenwerking met het bestuur van de NBB) zijn er de oorzaak van dat (tot op vandaag) de balans van de NBB onmogelijk een waarheidsgetrouw beeld kan geven van het (eigen) vermogen van de Nationale Bank van België.

Dit waarheidsgetrouwe beeld zal telkens in het gedrang komen als men de historische en economische realiteit niet meer volgt, of men wil knoeien met de geldende boekhoudregels en -principes.

De invoering van het Artikel 20bis was niets minder dan een onteigening van de meerwaarden op de goudvoorraad (indien deze via een arbitrage werden gerealiseerd). De schrapping en vervanging door het Artikel 30 was slechts een gedeeltelijk herstel van de gemaakte fouten:

Door de bepalingen van het Artikel 20bis kan de NBB de meerwaarden op haar goudvoorraad, gerealiseerd of niet, niet langer als eigen vermogen beschouwen.

  • Meerwaarden op de goudvoorraad van de NBB worden (tot hun effectieve realisatie) op de balans getoond als eigen vermogen.
    Volkomen terecht,
  • indien de NBB daar een deel van realiseert via een arbitrage naar andere officiële externe reserve-activa, dan worden deze meerwaarden geboekt in de “onbeschikbare reserverekening”, en op de balans tot uiting gebracht onder haar vreemd vermogen,
  • de oorsprong hiervan is het Artikel 20bis:
    • de meerwaarden werden onteigend: door de boeking in deze reserverekening blijft het saldo, tot de vereffening van de vennootschap, onbeschikbaar en zal dit saldo in dat geval dienen uitgekeerd aan de Belgische Staat,
    • de schuldeiser van de vennootschap was dus gekend: de Belgische Staat,
    • en deze mocht tot dat moment ondertussen ook alle verdere opbrengsten van de bedragen geboekt in deze reserverekening ontvangen.
  • de tussenkomst vanwege de Wetgever was fout, het bestuur bracht de gevolgen van deze ingreep op correcte wijze en waarheidsgetrouw tot uiting op de balans.
  • het Artikel 20bis werd geschrapt, en de clausule welke de bestemming bepaalt van het saldo van deze reserverekening werd niet behouden in het Artikel 30:
  • er is geen schuldeiser meer, geen enkel ander artikel van de Organieke Wet noch van de Statuten bepalen dat deze reserverekening een andere bestemming moet krijgen dan wat het Artikel 4 bepaalt,
  • en bijgevolg kan deze onbeschikbare reserverekening slechts onder het eigen vermogen van de balans op een waarheidsgetrouwe manier tot uiting worden gebracht.

Aan wie anders dan aan de eigenaars van de vennootschap zou dit eigen vermogen moeten toekomen?

In dat opzicht is boekhouding onverbiddelijk, en laat het weinig ruimte voor de fantasie. En wanneer de feiten bovendien ook nog eens zo duidelijk en onweerlegbaar beschreven staan in o.a. de monetaire geschiedenis van ons land …